9 september 2019

Rathenau Instituut: Schep juiste randvoorwaarden voor dialoog over radioactief afval

Een definitieve oplossing voor de opslag van radioactief afval is al zeker veertig jaar onderwerp van discussie. Hoewel de overheid door hevig verzet en de discussies van de afgelopen jaren heeft geleerd over het belang van vrijwilligheid, heeft dit tot op heden niet geleid tot een keuze voor een opslagplaats van radioactief afval of tot een breed draagvlak daarvoor. Daar moet het Rathenau Instituut in opdracht van de overheid verandering in brengen. WISE roept het Rathenau Instituut op rekening te houden met de randvoorwaarden die noodzakelijk zijn voor een zinvolle dialoog.

De Europese Commissie heeft bepaald dat lidstaten op zoek moeten gaan naar definitieve opslagplaatsen voor kernafval. Sinds 2011 dringt de commissie met de richtlijn 2011/70 aan op een uitgewerkt plan voor ‘verantwoordelijk en veilig afvalbeheer’. De Europese richtlijn verplicht bovendien alle lidstaten om burgers mee te laten praten over de eindberging van het afval. Zij moeten de gelegenheid krijgen om daadwerkelijk deel te nemen aan het besluitvormingsproces hierover.

Stientje van Veldhoven, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, gaf het Rathenau Instituut de opdracht om onderzoek te doen naar de manier waarop de dialoog over de definitieve opslag van radioactief afval gevoerd moet worden. Hierop volgend heeft het Rathenau Instituut in juli op hun website het onderzoek aangekondigd.[1] Hoewel WISE het onderzoek ziet als een stap in de goede richting, baren de online uitingen van het Rathenau Instituur ons zorgen. Het roept de vraag op in hoeverre het Rathenau Instituut daadwerkelijk rekening houdt met de noodzakelijke randvoorwaarden voor een zinvolle dialoog. Daartoe halen we drie belangrijke punten aan:

1. Openheid

Een zinvolle dialoog vereist onder meer openheid.[2] Op het moment dat de discussie begint, moeten de conclusies nog open zijn. Een discussie voeren om al genomen beslissingen te rechtvaardigen, heeft namelijk weinig betekenis, laat staan dat het iets doet voor het draagvlak.

Op de website van het Rathenau Instituut valt te lezen dat er wordt uitgegaan van het regeringsbesluit dat het kernafval zeker honderd jaar bovengronds opgeslagen wordt. De regering heeft in 2015 beslist pas over honderd jaar een besluit te willen nemen over definitieve berging. Daarmee schoof de regering destijds de hete aardappel door naar de toekomstige generaties. Juist dit plan van uitstel zou onderdeel moeten uitmaken van de discussie. Is het verantwoord om de verantwoordelijkheid voor het beheer van radioactief afval en de daarmee samenhangende lasten bij onze kleinkinderen neer te leggen? En is het eerlijk om burgers te vragen om deel te nemen in de zoektocht naar een oplossing, terwijl men bij voorbaat aangeeft de komende 100 jaar niets met de inbreng te zullen doen?

2.     Gelijkwaardigheid

Een goede dialoog vereist gelijkwaardigheid tussen de verschillende partijen die deelnemen. Er moet rekening worden gehouden met eventueel financiele ongelijkheid tussen de deelnemende partijen. Dat betekent dat burgers en kleine organisaties financiële steun moeten krijgen om hun standpunt nader te onderbouwen. Alleen dan kunnen alle stakeholders volwaardig deelnemen aan het proces.

Meedoen en onderzoek uitvoeren vraagt menskracht en dus financiële middelen. Kleine organisaties zoals WISE kunnen de kosten daarvan niet ophoesten. Het is ons onduidelijk hoe het Rathenau Instituut dit principe van gelijkwaardigheid zal handhaven. In hoeverre worden burgers en kleine organisaties ondersteund? En hoe verhoudt die steun zich tot de middelen die andere partijen aan tafel beschikbaar hebben?

3.     Onafhankelijkheid

Voor het voeren van een zinvolle dialoog is het noodzakelijk dat de discussie wordt georganiseerd door een onafhankelijke organisatie. Belangrijk is transparantie en onafhankelijke informatie en communicatie. In dit verband zet WISE vraagtekens de informatie die het Rathenau Instituut verstrekt bij de aankondiging van de dialoog op hun website.[3]  Twee voorbeelden ter illustratie:

1. Een alinea begint met: “Van radioactieve injec­tienaalden tot kern­afval”

Het Rathenau Instituut wekt al dan niet bewust de suggestie dat radioactieve injectienaalden en kernafval één pot nat zijn. Bij radioactief afval gaat het om de mate van radioactiviteit, niet om de hoeveelheid. De Centrale Organisatie Voor Radioactief Afval (COVRA) stelt dat de kerncentrale Borssele en de gesloten kerncentrale Dodewaard  zorgen voor ruim negentig procent  van de totale radioactiviteit die geproduceerd wordt. In volume gemeten is de bijdrage van de kerncentrales gering, maar het afvalprobleem is dus enorm.

2. “Het in Nederland geproduceerde radioactieve afval wordt nu veilig opgeslagen in een speciaal daarvoor ontworpen, tijdelijke oplossing voor tenminste 100 jaar.”

Het is onduidelijk welke definitie van veiligheid het Rathenau Instituut hanteert. Het Nederlandse radioactief afval wordt sinds 1982 ingezameld, beheerd en gecontroleerd door de COVRA. Het afval wordt verpakt in beton of in glas en geïsoleerd van de leefomgeving. Deze bovengrondse opslag vergt een actief beheer, van beveiliging en controle tot het doorgeven van de beschikbare kennis over het afval en de installaties. Ondanks deze inspanningen blijft het bovengronds opslaan van radioactief afval altijd kwetsbaar voor invloeden van buitenaf. Lekkages van de vaten of van de opslaggebouwen zelf, bijvoorbeeld als gevolg van natuurrampen (aardbevingen, overstromingen) of aanslagen, kunnen tot grootschalige verontreiniging leiden. Maar ook is het menselijk handelen een gevaar.  Er is dus geen sprake van totale afwezigheid van potentiële oorzaken van een gevaarlijke situatie. Bovendien, als bovengrondse opslag veilig is, waarom zou het radioactieve afval dan niet blijvend bovengronds opgeslagen mogen worden?

Valse start

Het wordt nog een hele klus om een zinvolle dialoog over de opslag van radioactief afval te voeren. Het Rathenau Instituut heeft daarbij een valse start gemaakt. WISE verzoekt het Rathenau Instituut daarom dringend de bovenstaande punten mee te nemen in de verdere procedure en hun informatie en communicatie hierop aan te passen. Alleen dan is een zinvolle dialoog mogelijk.


[2] Herman Damveld en Robert Jan van den Berg, Kernafval en kernethiek; https://covra.nl/downloads/opera/CORA%2021%20Kernafval%20en%20Kernethiek.pdf,  januari 2000, p 9 en 10.

[3] Bij deze paragraag hebben we met toestemming gebruik gemaakt van: http://www.co2ntramine.nl/valse-start-nieuwe-discussie-opslag-kernafval/.