17 april 2020

Het onwaarschijnlijke Nederlandse nucleaire scenario

Kanttekeningen bij studie Berenschot en Kalavasta
In opdracht van het Ministerie van Economische Zaken onderzochten de bureaus Berenschot en Kalavasta de mogelijke scenario’s voor de energietransitie. Ook verscheen een aanvullend rapport over de kosten van de bouw van nieuwe kerncentrales. Wie dit rapport aandachtig leest, kan slechts één conclusie trekken: Zelfs als je kernenergie alle, hoogst onwaarschijnlijke voordelen van de twijfel geeft, zal het hooguit hetzelfde kosten als echt duurzame energiebronnen.

De studie was opgezet om te kijken of nieuwe kerncentrales de energietransitie goedkoper kunnen maken. Dat blijkt niet het geval. Vier scenario’s worden doorgerekend met de inzet van 9 GW aan nucleair vermogen. Alle doorgerekende scenario’s met kernenergie zijn duurder dan de scenario’s zonder. Daarom is er een extra variabele in het onderzoek gefietst: kapitaalkosten. In alle scenario’s wordt gerekend met private kapitaalkosten en (zeer lage) publieke kapitaalkosten. Alleen wanneer kerncentrales voorrang krijgen op zonne- en windenergie op het elektriciteitsnet én men rekent met onrealistisch lage (publieke) kapitaalkosten, dan is het prijskaartje van kernenergie in het beste geval hetzelfde als dat van duurzame energiebronnen.

Maar zelfs bij dit scenario kunnen vraagtekens worden gezet. Uit een korte analyse van de datasheet blijkt dat de nucleaire kosten in de studie worden onderschat. Dat is niet verwonderlijk; de auteurs baseren zich voornamelijk op conservatieve bronnen van nucleaire belangenbehartigers. In de conclusie tonen de auteurs hun terughoudendheid met betrekking tot de data door op te merken: “[..] indien bepaalde kostenreducties (korte bouwtijd en learning effect op kosten) bewerkstelligd kunnen worden dan zou deze subvariant op vergelijkbare nationale kosten kunnen uitkomen als het referentiescenario zonder nucleair.” 

Je kunt overigens meer vraagtekens plaatsen bij de scenario’s. Hoe waarschijnlijk en wenselijk is het dat kernenergie voorrang krijgt op het net? Hoe haalbaar is het bouwen van 9GW aan nucleair vermogen in 2050 gezien de nodige infrastructuur en enorme kapitaalkosten? En durft de politiek deze opgave neer te leggen bij de belastingbetaler, met alle risico’s van dien? De studie stelt expliciet dat het deze vragen niet in overweging heeft genomen, omdat ze buiten het toepassingsgebied vallen. Maar als lezer mogen wij onszelf niet ontslaan van de verantwoordelijkheid deze vragen te stellen.

Het was interessanter geweest als een meer realistisch scenario was gepresenteerd. Een scenario met 2 GW aan nucleair vermogen in 2050, Levelized Cost of Electricity (LCOE) gebaseerd op meer realistische cijfers met betrekking tot bouwtijden en bouw-, ontmantelings- en afvalkosten. Dan hadden politici en beleidsmakers nóg sneller de eerlijk de conclusie getrokken: Kernenergie is slechts een afleiding. Het is te duur, te langzaam en te risicovol om een rol te kunnen spelen in de energietransitie. Maar ook met de huidige opzet van de studie kan men niet anders dan concluderen dan de plannen voor kernenergie echt in de ijskast moeten worden gezet.

Een aantal punten in de datasheet die aandacht verdienen:

  • Datasheet P.3: De bronnen voor LCOE (2019) voor kernenergie zijn zeer eenzijdig. Belangrijke recente bronnen zoals het recent bijgewerkte Lazard’s latest annual Levelized Cost of Energy Analysis (LCOE 13.0) is bijvoorbeeld niet meegenomen. Het Lazard-rapport meldt voor elke kostencategorie een hogere waarde dan de andere (lobby)rapporten. “Om deze reden wordt geen van hun gerapporteerde waarden gevonden in ons rapport.”, aldus de auteurs. Niet verwonderlijk dat de Levelized Cost of Electricity (LCOE) voor nucleair in 2050 in de studie van Berenschot en Kalavista overeenkomt met de schattingen van OESO NEA (2050) en IEA (2040). Goed om te weten: De NEA (2019) is een pleitbezorgingsstudie van een instelling met een mandaat om kernenergie te bevorderen. De SFEN (2018) is een studie van de Franse lobbyorganisatie Société Française d’Energie Nucléaire (SFEN).
  • Datasheet P.5: De bouwkosten uit SFEN (2018) zijn met 5135 €/kW veel te laag. Het huidige gemiddelde ligt eerder rond 6300 €/kW Lazard (2019). De vraag waarom er sprake zou zijn van een toevallige of eenmalige kostenstijging, wordt onvoldoende beantwoord. Daarbij wordt verwacht dat de bouwkosten van EPR-projecten ook nog eens met zo’n 20 procent zullen dalen. In de praktijk kampen EPR-centrales in Europa met enorme kostenoverschrijdingen. De enorme kostenoverschrijding van Hinkley Point C (geschat op 7.900 euro per kilowatt) wordt bovendien niet meegenomen in het onderzoek.
  • Datasheet P.6: Hoewel mede gebaseerd op marktprijzen, zet WISE vraagtekens bij de ingeschatte brandstofkosten.
  • Datasheet P.6: Ontmantelingskosten (15 procent) zijn erg laag inschat. Praktijk wijst uit dat deze kosten veel hoger liggen. Een van de meest geavanceerde ontmantelingsprojecten is Greifswald in Duitsland, waar de meest recente kostenraming voor de vijf eenheden en de kleinere Rheinsberg-eenheid ongeveer 6,5 miljard euro bedraagt. Hoewel er nog geen reactoren van de derde generatie uit bedrijf zijn genomen, zoals de auteurs benadrukken, liggen de cijfers van NEA (2015) bijzonder laag in vergelijking met recente kostenramingen van tweede generatie kerncentrales.
  • Datasheet P.6: De bouwduur van een EPR-centrale is een papieren uitgangspunt. De huidige constructietijd in Europa ligt momenteel ver boven de 10 jaar. Het is te verwachten dat met een schaalvoordeel je mag rekenen op 10 jaar bouwtijd in plaats van 7 jaar. De auteurs erkennen overigens dat zij zich baseren op een papieren werkelijkheid: “7-jarige bouwtijd wordt het meest genoemd in de literatuur, daarom baseren wij ons hierop. Omdat deze reactoren in Europa nog niet in serie zijn gebouwd, moeten we opnieuw werken met de meest geciteerde schattingen uit de literatuur.” Voor de in aanbouw zijnde EPR-kerncentrale in Engeland, Hinkley Point C, wordt een bouwtijd van 7 jaar aangenomen, maar of dat realistisch is, zal nog moeten blijken. De andere Europese EPR-centrales (Frankrijk en Finsland) hebben die bouwtijd ver overschreden.
  • Datasheet P.6: Zowel de verwerking als de opslag van kernafval kennen een grote onzekerheidsmarge. De aangegeven kosten zijn aan de lagere kant, terwijl het verstandiger zou zijn om een ​​schatting te maken aan de hogere kant. Zeker gezien de waarschuwingen van de Europese Commissie in 2019.
  • Rapport P.2. Voor de maatschappelijke (uniforme publieke) WACC wordt er gerekend met kapitaalkosten van 3 procent voor alle technologieën. Men rekent met onrealistisch lage (publieke) kapitaalkosten en (ten onrechte) wordt er niet gekeken naar technologie-specifieke kosten, terwijl in de praktijk de kapitaalkosten voor kernenergie veel hoger liggen dan voor zonne- en windenergie.