Zeven jaar na de door de aardbeving en tsunami veroorzaakte kernramp in Fukushima (Japan), worden bewoners van steden en dorpen in de omgeving nog steeds blootgesteld aan te hoge stralingsniveaus.
Uit een door Greenpeace gepubliceerd onderzoek blijkt dat in alle onderzochte gebieden, inclusief die waar mensen toestemming hebben gekregen om naar terug te keren, het stralingsniveau vergelijkbaar is met die in of vlakbij een nucleaire installatie – waar alleen werkers in de nucleaire industrie mogen zijn (Voor hen geldt een veel soepeler norm).
Het gaat om openbaar terrein, tienduizenden burgers, inclusief kinderen en zwangere vrouwen, die terugkeren naar hun vervuilde huizen, lopen het risico om wekelijks de hoeveelheid straling te krijgen die gelijk is aan één röntgenfoto van de borstkas. Volgens Greenpeace is dit onaanvaardbaar.
Uit het onderzoek blijkt dat in de steden Namie en Iitate, op respectievelijk 10 km en 40 km van Fukushima, de stralingsniveaus “tot 100 keer hoger zijn dan de internationale limiet voor blootstelling van de bevolking“.
De Japanse regering probeert zeer actief – onder andere door de tot nu geboden alternatieve huisvesting en financiële ondersteuning te beëindigen – mensen te dwingen terug te keren naar eerder ontruimde gebieden. Deze zijn weliswaar officieel gesaneerd (waarna de hoeveelheid straling onder de limieten dook) maar het grote probleem is dat alleen de heel makkelijk toegankelijke stukken land (wegen, parken, openbare ruimtes zonder bebossing, bergen, rivieren of bebouwing) zijn gesaneerd. Vervolgens meten de Japanse autoriteiten alleen de stralingsbelasting in die gesaneerde gebieden en op basis daarvan verklaren ze het hele gebied ‘veilig’. Maar de mensen die daar weer gaan wonen hebben natuurlijk wel te maken met de bossen, de bergen, de akkers, de rivieren en alle stukken grond (duizenden vierkante kilometers) die niet gesaneerd zijn. Overigens liggen er nu al miljoenen grote zakken met afgegraven radioactieve grond verspreid over opslagplekken in de regio. (in 2015 ging het al om 30 miljoen ton, zie foto’s onderaan)
Tegelijk met het rapport van Greenpeace is er een rapport verschenen van een internationaal wetenschappelijk onderzoeksteam dat ook aantoont dat er in het gebied radioactieve stoffen als uranium, cesium en technetium meetbaar aanwezig zijn. Het is voor het eerst dat er een groot onderzoek is gedaan naar de verschillende stoffen die al dan niet zijn vrijgekomen bij de nucleaire ramp. Het onderzoek is gepubliceerd in het tijdschrift Environmental Science and Technology. Tot nu toe werd aangenomen dat er eigenlijk alleen Jodium en Cesium (in gasvorm) was vrijgekomen en verspreid door de ramp. Het wordt nu duidelijk dat ook kleine, vaste deeltjes zijn uitgestoten en dat sommige van deze deeltjes zeer langlevende radionucliden bevatten. Uranium heeft bijvoorbeeld een halfwaardetijd van miljarden jaren.
De wetenschappers keken voor het eerst systematisch naar microdeeltjes die vrijkwamen in de omgeving tijdens de Fukushima-ramp in 2011. De deeltjes meten slechts vijf micrometer of minder (ongeveer 20 keer kleiner dan de breedte van een mensenhaar) en worden gemakkelijk door mensen geïnhaleerd.
TEPCO, het energiebedrijf dat de centrales exploiteerde en ook verantwoordelijk is voor de saneringsoperatie (en het ontmantelen van de rampcentrales) heeft grote moeite om de zaak onder controle te krijgen. Nog steeds lekken er grote hoeveelheden (zwaar) radioactief besmet koelwater weg en is er nog geen werkbaar plan opgesteld om bij de gesmolten kern in de centrales te komen om een begin te maken met het opruimen daarvan. De stralingswaarden zijn dermate hoog dat het onmogelijk is om er te werken.